Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW7369

Datum uitspraak2006-05-03
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506953/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 januari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende (hierna: het college) appellante gelast te voldoen aan de op 19 november 1996 ten aanzien van haar perceel kadastraal bekend gemeente Heeze, sectie C, nummer 3286 opgelegde herplantplicht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 300,00 per week met een maximum van € 3.000,00, indien niet voor 15 februari 2004 aan de herplantplicht is voldaan.


Uitspraak

200506953/1. Datum uitspraak: 3 mei 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de stichting "Stichting HADO", gevestigd te Eindhoven, appellante, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2899 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 juli 2005 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende. 1.    Procesverloop Bij besluit van 19 januari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende (hierna: het college) appellante gelast te voldoen aan de op 19 november 1996 ten aanzien van haar perceel kadastraal bekend gemeente Heeze, sectie C, nummer 3286 opgelegde herplantplicht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 300,00 per week met een maximum van € 3.000,00, indien niet voor 15 februari 2004 aan de herplantplicht is voldaan. Bij besluit van 14 september 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 juli 2005, verzonden op 28 juli 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 15 september 2005 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [voorzitter] van appellante, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Chalh, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.    Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.    Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. 2.2.    Bij besluit van 19 november 1996 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze, rechtsvoorganger van het college, aan appellante een herplantplicht opgelegd. Dit besluit is, zoals ook door de rechtbank is overwogen, in rechte onaantastbaar geworden nu appellante daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Appellante was op grond van dit besluit dus gehouden tot herplant over te gaan. Met betrekking tot de stelling van appellante dat zij toestemming had voor het kappen van bomen en het verwijderen van zaailingen, als ook dat op een deel van het perceel geen bomen stonden, overweegt de Afdeling dat deze gronden zich richten tegen dat onherroepelijk geworden besluit, zodat daaraan al om die reden voorbij moet worden gegaan. 2.3.    Appellante heeft niet voldaan aan de haar bij voornoemd besluit opgelegde herplantplicht, zodat het college ter zake bevoegd was handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat geen uitzicht op legalisatie bestaat. Dat appellante op 7 november 2005 een bouwvergunning heeft aangevraagd voor de bouw van woningen op haar perceel, maakt dit niet anders. Het college heeft er in dat verband op gewezen dat appellante al bij brief van 29 maart 2005 is meegedeeld dat aan haar principeverzoek van 17 november 2004 ter zake van dit bouwplan geen medewerking zal worden verleend. Ook overigens heeft appellante geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die het college zouden moeten nopen tot het afzien van handhavend optreden. De omstandigheid dat de omwonende op wiens verzoek tot handhaving is overgegaan, inmiddels zou zijn verhuisd, laat onverlet dat het algemeen belang is gediend met handhaving. Voorts is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat de omstandigheid dat het college kennis droeg van de illegale situatie en niet eerder heeft opgetreden, niet met zich brengt dat niet meer kan worden opgetreden. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk    w.g. Van Meurs-Heuvel Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006 47-477.